Het stomme aan soms
Het is niet eens zo lang geleden dat je gewoon nergens op de wereld behalve in Nederland een normaal functionerende internetverbinding had. Ik overdrijf misschien iets, maar ik kan me nog herinneren dat we naar internetcafé’s in Thailand gingen om eens per vakantie een e-mail te sturen en een paar jaar daarna in Kaapstad onze eerste smartphones uit het raam hingen om de wifi van het Hilton aan de overkant van de straat te jatten. Weer wat later was er meestal wel wifi in je hotel, maar werkte het zo nu en dan. Een beetje zoals het vehikel ‘wifi in de trein’, waar ik trouwens meer dan een decennium geleden al flink wat chagrijnige blogpostjes over heb geschreven, met dezelfde strekking als deze.

Het is helemaal niet erg als je geen wifi hebt. Aan boord van een vliegtuig vind (eigenlijk moet ik vond schrijven want die tijd is voorbij) het best prima om een paar uur geen verbinding te hebben, net als volgens mij vele anderen. Als het gewoon niet kán, dan is het ook niet erg. Het wordt alleen problematisch als het dan weer wel, dan weer niet werkt. Soms dus. Haperende wifi is veel erger dan geen wifi. Dat is trouwens de fase waar internet in het vliegtuig nu in zit.
Dit geldt ook voor vrienden die te laat komen. De vriend die nooit te laat komt is een goeie gast en krijgt luxe én dure cadeaus voor zijn verjaardag. De vriend die altijd te laat komt is een klootviool, maar je weet ten minste dat ‘ie altijd te laat komt. Om met de woorden van Iris Murdoch te spreken: je kunt zelfs van zo’n persoon houden puur omdat je erkent dat iets anders in de wereld waar is. Een klein puntje van ergernis kan vervolgens zijn dat je niet weet hoe veel die bokkenlul te laat komt. Soms een kwartier. Soms een half uur. Soms wel op tijd en dan stoer gaan zitten doen als je anderszins had zitten anticiperen. Irritant.
Wanneer soms ook stom is, is in de wachtrij aan de telefoon. Kijk, voor een ouderwets loketje anno 1992 in een postkantoor kun je nog zien hoe lang de rij is en welke minkukels voor je stonden te treuzelen met hun domme vragen over postbussen en postzegels, zoals je dat ook nog steeds kunt ervaren als je weer als een troglodiet om wat voor obscure reden dan ook achter een pinautomaat staat te wachten achter zo’n trosje mafklappers. Maar aan de telefoon weet je helemaal niks. Behalve dan dat het drukker is dan u van ons gewend bent. Ik heb nooit begrepen dat de branchevereniging van callcentermanagers een kartel heeft gevormd om massaal deze domme zin ten gehore te brengen (samen met ‘dit gesprek kan worden opgenomen voor kwaliteits- en trainingsdoeleinden’ maar dan die trainingen geven noch de kwaliteit verbeteren) maar het is toch gebeurd. Het is drukker dan u van ons gewend bent. De meest arrogante zin die je kunt verzinnen. Normaal is het wél goed hoor. Nu toevallig even niet. De klantenservicevariant van dit doe ik anders nooit op date night.
Maar het vervelendste is dus dat je niet weet hoe láng je moet wachten. Volgens mij is dit de veroorzaker van pure angst. Chronische stress is het gevolg van de constante staat van paraatheid: je willen kunnen voorbereiden op meer opties dan je cognitieve vermogens aan kunnen (dit klopt want ik ben een autist dus ik heb empirisch bewijs). Wachten terwijl je niet weet hoe lang je moet wachten heeft hetzelfde resultaat als chronische stress: vroegtijdig overlijden.
Dit brengt me bij waar ik het eigenlijk over wil hebben: dat mensen op een elektrische fiets het allemaal lekker zelf moeten weten met hun argumentjes waarom het fietsje een batterijtje en een geluidje moet, maar dat ze om één voorname reden irritant zijn, en dat is niet de vierkante kop en airpods.
In het verkeer, het Nederlandse verkeer, was het namelijk vroeger allemaal beter, overzichtelijker en vooral voorspelbaarder. De oude man ging langzaam, de wielrenner juist snel en keek bovendien niet naar voren maar door een bril die wél duur maar niet mooi is en vanwege door FOMO op Strava beïnvloede snelheidsoverwegingen naar z’n eigen kruis, het kind keek niet uit maar dat was niet erg want het kind was immers een kind en de toerist tenslotte stond op het fietspad met een iPad een foto te maken van z'n onnozele vrouw die ook niet uitkeek met d'r lelijke kapsel terwijl beiden achtduizend decibel aan fietsbellen niet registreerden en zichzelf daarna juist weer een acute rolberoerte gaven toen de fietser hen beiden bijna (terecht natuurlijk) doodreed. Over cognitieve vermogens gesproken.
De elektrische fietser gooit roet in ons voorspelbare ontspannen eten. Dan zie je zo’n bejaarde in de verte en vertrouw je op je intuïtie: je hele leven heb je meerdere keren per dag ervaren dat zo iemand helemaal nooit van z’n leven jou gaat passeren voordat je de straat oversteekt. Kán helemaal niet. Jij en je lieve baby’tje in die schattige dure buggy kunnen gerust het fietspad kruisen. Maar met een elektrische fiets kan het dus tegenwoordig alle kanten op. Soms is het inderdaad een bejaarde op een good-old akoestische fiets en wordt die schim in de verte geen centimeter groter. Maar precies even soms zit ‘ie op een elektrische fiets. Dan moet je dus wel uitkijken.
En dát is nou het stomme aan soms. En aan elektrische fietsers.